Er wordt van 1 januari 2026 tot 31 december 2031 een belasting gevestigd op het verwijderen van urnen uit een graf op het urnenveld, urnenkelder of columbarium en op de opgraving van stoffelijke overschotten uit graven en grafkelders.
Gelet op de gecoördineerde Grondwet, artikel 41, 162 en 170, § 4;
Gelet op het decreet over het lokaal bestuur, artikel 40 en 41;
Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen, zoals gewijzigd;
Gelet op de omzendbrief KB/ABB 2019/2 van 15 februari 2019 betreffende de gemeentefiscaliteit;
Overwegende dat een tarief dient vastgesteld te worden voor de opgraving (verwijdering) van de as uit een graf of een columbarium of de opgraving van stoffelijke overblijfselen;
Overwegende dat de arbeidsintensiteit en de hygiënische omstandigheden naargelang het gaat om een opgraving van kisten of een verplaatsing en de opgraving van asurnen zeer kunnen verschillen en een gedifferentieerd tarief verantwoord is;
Overwegende dat het gerechtvaardigd is om een billijke financiële tussenkomst te vragen van alle belanghebbenden op het grondgebied van de gemeente gelet op de financiële toestand van de gemeente en de wettelijke verplichting om een financieel evenwicht te handhaven;
Overwegende dat het gerechtvaardigd is om de tarieven geldend voor de periode 2019-2025 aan te passen aan de evolutie van de consumptieprijzen, afgerond naar boven;
Overwegende dat de ontvangsten zullen voorzien worden in het meerjarenplan 2026-2031;
Artikel 1
Er wordt met ingang van 1 januari 2026 en eindigend op 31 december 2031, een belasting gevestigd op het verwijderen van urnen uit een graf op het urnenveld, urnenkelder of columbarium en op de opgraving van stoffelijke overschotten uit graven en grafkelders;
Artikel 2
De belasting is verschuldigd door degene die de machtiging tot verwijderen of ontgraven vraagt. De begrafenisondernemer wordt niet beschouwd als aanvrager, maar als vertegenwoordiger van de aanvrager;
Artikel 3
De belasting wordt vastgesteld op 250,00 euro voor het verwijderen van een asurn uit een graf of columbarium en 1.900,00 euro voor de opgraving van een stoffelijk overschot. De belasting wordt geheven per graf en niet per stoffelijk overschot;
Artikel 4
De belasting is niet verschuldigd voor ontgravingen of verwijderingen die worden verricht in uitvoering van rechterlijke beslissingen of door de gemeente ambtshalve worden verricht;
Artikel 5
De belasting is contant betaalbaar en de aanvrager moet voor de verwijdering of opgraving in het bezit zijn van een toelating, afgeleverd door de dienst burgerzaken van de gemeente. Bij de verwijdering is steeds de grafmaker aanwezig. Bij gebreke aan betaling wordt de belasting ingekohierd en wordt ze een kohierbelasting;
Artikel 6
In geval van concessie voor de bewaring van een asurn, vervalt de concessie na twee jaar zonder dat deze aanleiding kan geven tot een terugbetaling van de betaalde concessieprijs;
Artikel 7
Bij gebreke van betaling wordt de belasting ingevorderd bij wege van een kohier dat vastgesteld en uitvoerbaar verklaard wordt door het college van burgemeester en schepenen. De belasting is in dat geval eisbaar binnen de twee maanden na het toezenden van het aanslagbiljet;
Artikel 8
De belastingplichtige kan bezwaar indienen volgens de modaliteiten voorzien in artikel 9 van het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen;
Artikel 9
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het decreet van 30 mei 2008, zijn de bepalingen van titel VII, hoofdstukken 1, 3, 4, 6 tot en met 9bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en artikelen 126 tot en met 175 van het uitvoeringsbesluit van dat wetboek van toepassing op de provincie- en gemeentebelastingen, voor zover ze niet specifiek de belastingen op de inkomsten betreffen;
Artikel 10
Dit besluit en wordt overeenkomstig artikel 286 van het decreet over het lokaal bestuur afgekondigd en bekendgemaakt.