Er wordt van 1 januari 2026 tot 31 december 2031 een belasting gevestigd op de standplaatsen op de wekelijkse markt.
Gelet op de gecoördineerde Grondwet, artikel 41, 162 en 170, § 4;
Gelet op het decreet over het lokaal bestuur, artikel 40 en 41;
Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen, zoals gewijzigd;
Gelet op de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten, zoals gewijzigd;
Gelet op de omzendbrief KB/ABB 2019/2 van 15 februari 2019 betreffende de gemeentefiscaliteit;
Gelet op het gemeenteraadsbesluit van 18 juni 2024 houdende gemeentelijk reglement ambulante handel;
Overwegende dat het gemeentebestuur wekelijks een markt organiseert en dat het billijk is om een vergoeding te vragen aan de marktkramers aan wie een standplaats is toegewezen;
Overwegende dat het gerechtvaardigd is om een billijke financiële tussenkomst te vragen van alle belanghebbenden op het grondgebied van de gemeente gelet op de financiële toestand van de gemeente en de wettelijke verplichting om een financieel evenwicht te handhaven;
Overwegende dat de ontvangsten zullen voorzien worden in het meerjarenplan 2026-2031;
Artikel 1
Er wordt met ingang van 1 januari 2026 en eindigend op 31 december 2031 een belasting gevestigd op de standplaatsen op de wekelijkse markt;
Artikel 2
De belasting bedraagt:
Artikel 3
De belasting is verschuldigd door de persoon of rechtspersoon aan wie de standplaats werd toegewezen;
Artikel 4
De belasting moet voorafgaand aan het plaatsen contant worden betaald, tegen afgifte van een betalingsbewijs. Bij gebreke van contante betaling, wordt de ingevorderd door middel van een kohier dat vastgesteld en uitvoerbaar wordt verklaard door het college van burgemeester en schepenen, en ingevorderd door de financieel directeur. De belasting is dan eisbaar binnen de twee maand na de verzending van het aanslagbiljet;
Artikel 5
De belastingplichtige kan bezwaar indienen volgens de modaliteiten voorzien in artikel 9 van het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen;
Artikel 6
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van het decreet van 30 mei 2008, zijn de bepalingen van titel VII, hoofdstukken 1, 3, 4, 6 tot en met 9bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en artikelen 126 tot en met 175 van het uitvoeringsbesluit van dat wetboek van toepassing op de provincie- en gemeentebelastingen, voor zover ze niet specifiek de belastingen op de inkomsten betreffen;
Artikel 7
Dit besluit wordt overeenkomstig artikel 286 van het decreet over het lokaal bestuur afgekondigd en bekendgemaakt.